Afgelopen week was ik na veertig jaar terug in Renesse, op de plaats waar ik destijds een aantal onvergetelijke vakanties heb gevierd. De camping -Prinsenhoeve- is er niet meer, het is inmiddels privéterrein, maar het bos is onveranderd gebleven. Gelukkig had ik mijn stoute schoenen meegenomen en stak een denkbeeldige middelvinger op naar het bordje ‘Verboden Terrein’.

Vanaf dat moment wandelde ik zo 1976 binnen. Het was weer even 34 graden, want zo warm was het namelijk altijd in die jaren. Ik herkende alles nog. Fluitende vogels, wegschietende hazen, het geluid van de ruisende zee in de verte.

Blindelings liep ik naar het plekje waar destijds onze stacaravan stond. Op het houten bordes, in het ochtendzonnetje, zat mijn vader alvast de aardappelen te schillen voor het avondeten. Mijn moeder lag achterover te lezen, ze hield het tijdschrift dusdanig vast dat het haar ogen beschermde tegen die mooie rooie koperen knaap. Ze verbaasde zich erover dat we ineens zoveel piepers aten. Veel meer dan thuis. ‘Dat doet die zeelucht’, zei mijn pa. In gedachten hoor ik ze dit weer zeggen. En op die plek sta ik nu. Het geheugen is soms hard en onvoorspelbaar, maar van deze vakanties weet ik vrijwel alles nog. Op deze plek was ik ooit, als negenjarige jongen, hardnekkig op zoek naar geluk. En vond dat hier ook. Dat geluk wilde ik nu even herbeleven.

Ik ga zitten en kijk naar de twee bomen waartussen mijn oudste broers het volleybalnet spanden. Ik sloot mijn ogen en zag mijn moeder in het zonnetje zitten lezen. Ik hoorde ‘One way wind’ van The Cats, ‘Dancing Queen’ van Abba en ‘Sleepwalkin’ van de Golden Earring. Ik mijmerde over de eenvoud van die tijd, de knusheid, de gezelligheid, wij als gezin Marcelissen. Ik zie mijn vader een foto van ons maken met zijn zelfontspanner. Een camera met een sluitertijd van volgens mij vijf minuten, waardoor wij de gekste grimassen trokken omdat wij ook zo lang in de zon moesten kijken. Vele flashbacks schoten door mijn hoofd. Mijn vader werkte het hele jaar keihard en had weinig tijd voor ons. Die vakanties waren de momenten waar hij naar uit keek. Tijd voor zijn vier zoons en die tijd benutte hij optimaal. Zelfs bij het maken van een foto, waar wij vrijwel altijd met half dichtgeknepen ogen op stonden.

Ik staar nu ook voor me uit, filter mijn ogen en beleef het weer. Op dit veldje vol met hobbels en konijnenholen voetbalden wij dus. Dat daar nooit iemand van ons zijn enkelbanden heeft gescheurd, snap ik nu nog niet. Als we scoorden werd het gejuich verstomd door de duinen. Mijn vader had een Eddy-Treijtel-kapsel en legde zijn haarmat van links naar rechts terwijl hij mij passeerde. Als ik alleen tegen mijn jongere broer voetbalde, dan speelde mijn vader voor goal. Hij ging daarbij met zijn benen gespreid staan, een doel vormend. In gedachten film ik het moment terug dat ik mijn vader keihard hoorde schreeuwen. Dat was toen ik tegen de lat schoot.