Toen ik op de middelbare school zat, kreeg ik daar altijd kerstkaarten. Meestal in de laatste week voor de kerstvakantie. Iedereen kreeg ze en deelde ze uit, ongeacht afkomst of religie. Het was een soort opiniepeiling, hoe populair je dat jaar was. Daarna verdween het gebruik een lange tijd uit mijn leven. Jongeren sturen elkaar nou eenmaal geen kerstkaartjes.

Alhoewel, ik had één goede vriendin die me jarenlang een kaart bleef sturen. Maar ook dat kaartje verdween door de tijd heen, waarschijnlijk omdat ik niets terugstuurde. Ik had het van thuis niet meegekregen.

Een kaart sturen deed je alleen als je ver weg was. En dan nog eerder een brief, om alle ruimte te hebben om je verhaal te kunnen doen. Bovendien zag ik er het nut niet van in. Ik vond het raar dat je van mensen, die je het hele jaar ziet, ineens een kaart kreeg.

Ik kreeg ineens weer kerstkaarten toen ik de politiek in ging. Dat waren vaak kaarten van instellingen die zaken deden met de gemeente. Attent, maar wat mij betreft konden die kosten beter bespaard worden voor andere doelen. De kaartjes van ‘echte mensen’ kwamen weer binnen toen ik wethouder werd. Hele bijzondere, soms met een gedicht of handgemaakt.

Ik ben me intussen gaan realiseren dat een kerstkaart iets bijzonders is en een belangrijke functie heeft. Eigenlijk is het iets typisch Nederlands. Zo rond de kerstdagen lekker de tijd nemen om een pakje kaarten weg te schrijven, om liefde en aandacht te delen met mensen waar je om geeft.

Een kerstkaart heeft een emotionele functie. Het helpt om te reflecteren. Om iets uit te spreken of om iets te beëindigen. Een kaart is ook een teken van zien en waarderen.

De kerstkaart is wat mij betreft alsnog een traditie geworden om te koesteren. Ik ga de kaarten die ik dit jaar krijg op een andere manier lezen. En wie weet schrijf ik er komende week nog wel eentje aan u.