Als ik langs het Ton Smitz park richting de van Coothstraat fiets, voel ik toch een lichte kriebel. Kom op, ik weet heus dat ie niet bestaat, spreek ik mezelf toe. Aangekomen bij de grimeuse van de buurt schud ik hem de hand. ‘Jan’ zegt ie. Waarop ik vraag; ’zal ik je vanaf nu maar Sinterklaas noemen om verwarring te voorkomen dadelijk?’.
Als nieuw lid van de Sinterklaas commissie heb ik de taak om de Goedheiligman en zijn pieten te briefen alvorens ze naar het café aan de Aalsterweg wandelen waar veertig buurtkindjes met rode konen wachten.
Om de ietwat ongemakkelijke stiltes van vorig jaar te voorkomen, zit ik tussen de kindjes op de rode dekens op de grond met een microfoon. Op de vraag of iemand iets wil vertellen tegen Sinterklaas trapt een mannetje, jaar of vier, pretbekkie, af. ‘Ik ken een grapje.’ Verdere aanmoediging heeft ie niet nodig. ‘Kun je daarbij?’ vraagt ie aan Sinterklaas terwijl ie naar iets ondefinieerbaars op het plafond wijst. Sinterklaas aarzelt. ‘Waarbij, moet je zeggen’ souffleert hij fluisterend. ‘Waarbij?’ herhaalt Sint gewillig. ‘AARDBEI’. De kroeg lacht. De oogjes van het jochie twinkelen.
Nu durven er meer. ‘Pieten mogen geen schoen zetten want ze moeten tijd hebben om onze schoenen te vullen’. En soms plots grote ogen en een beschaamd ‘ik ben vergeten wat ik wilde zeggen’. Het is lief, het is kneuterig, het is onschuldig, het is iets waar ik me na de verkiezingsuitslag aan vasthoud.
’s Avonds in bed raakt onze oudste niet uitgepraat over die ene piet die hem zoveel pepernoten gaf dat ie ze met twee handen amper kon vasthouden. ‘Maar weet je wat ik het allerleukste vond?’ glundert hij. ‘Nou?’ vraag ik nieuwsgierig. ‘Dat toen hij mijn cadeautje vasthad, toen knipoogde hij. Naar míj.’
Pepernoten, pakjes appelsap, ingepakte cadeaus het maakt niet uit. Uiteindelijk willen we allemaal maar één ding en dat is gezien worden.
Saskia
dit-dus.nl