Laat het maar meteen duidelijk worden: Egbert keek allerminst blij toen hij afgelopen 24 december in een populaire boekhandel niet ver van zijn huis een Dickensvertaling van Ernst van Altena aangereikt kreeg. “Dit is toch niet wat ik zoek,” zei Egbert. “Het ís ‘A Christmas Carol’, maar dan in de Nederlandse vertaling,” zei de verkoopster. Egbert gaf het boek terug. “Ik kijk toch verder,” zei hij en verliet de winkel.
Die kerstavond was Egbert uitgenodigd bij vrienden van vroeger, Maarten en diens vrouw Katja. Van zijn studententijd kende Egbert hen nog; toen woonden die twee al samen. Katja werkte als verpleegster, Maarten deed eigenlijk niks en Egbert stond ingeschreven als student psychologie. Het internettijdperk was nog net niet aangebroken. Computers riepen om aandacht, maar niemand wist precies wat de mogelijkheden ervan waren. Na wat liters bier en kroeggesprekken besloten Maarten en Egbert ‘iets met het programmeren van computers’ te gaan doen. Een paar maanden daarna konden ze allebei bovengemiddeld goed met een vroege vorm van HTML-coderingen uit de voeten. De tijd was rijp om hun samenwerking in een commerciële rechtsvorm te gieten om zo bedrijven in de markt te kunnen begeleiden met hun stappen naar en in het zogeheten World Wide Web. Egbert en Maarten kregen echter ruzie en van het een kwam nooit meer het ander. Egbert trok zich terug, Maarten werd een succesvolle softwareontwikkelaar. Egbert was na een verkorte sociologie-opleiding bij de gemeente gaan werken.
Waarom hij door Maarten en Katja voor het feest uitgenodigd was had Egbert voor zichzelf al beantwoord. Maarten moest natuurlijk zout in de oude wond gooien. Hij moest natuurlijk laten zien dat het hem voor de wind ging.
Maar Egbert zou Egbert niet zijn als hij niet toch een kleine steek onder water in gedachten had. Maarten was dan misschien succesvoller dan Egbert, Egbert was cultureel beter onderlegd, vond hij zelf. Egbert was immers goed katholiek en Maarten was zo’n trieste calvinist, voor wie schoonheid en genot onbekende zaken waren. Egbert wilde daarom met een originele tekst uit de wereldliteratuur over het kerstfeest goede sier maken. Zijn missie was duidelijk: hij moest en zou vandaag nog een exemplaar van A Christmas Carol kopen, het beroemde verhaal van Charles Dickens uit 1843. Geen vertaling, geen bewerking, nee, er moest ‘A Christmas Carol in Prose, Being a Ghost Story of Christmas’ op de kaft of eerste pagina staan. En als er dan ook nog de illustraties van John Leech uit het oorspronkelijke boek in voorkwamen, dan was het helemaal feest.
“Oh, nee! Potverdesnotver, nee!” schreeuwde Egbert toen hij op zijn auto afliep. Een geüniformeerde ambtenaar was bezig een wielklem te installeren. “Ja, sorry meneer,” zei de ambtenaar. “Maar u heeft al zeven openstaande parkeerbonnen. En het is kortemettenweek.” Het vloeken van Egbert dreigde om te slaan in schelden. Een andere ambtenaar probeerde daarom Egbert tot kalmeren te brengen.“Uw auto blijft hier staan, meneer,” zei de tweede ambtenaar. “Als ik u was zou ik naar ons luisteren en rustig doen en oppassen wat u allemaal zegt.” Egbert keek de twee boos aan, zuchtte en droop mopperend af. Wat het beste vervoer voor de komende uren zou zijn wist hij nog niet. Zijn uitje van vanavond betekende een reis de stad uit, bijvoorbeeld. Hij besloot in de richting van het station te lopen, dan zou hij in ieder geval rustig een paar boekhandels kunnen bezoeken.
Egbert had getwijfeld of hij op de uitnodiging in zou gaan. Hij was uiteraard nieuwsgierig, maar hij was ook bang om het mikpunt van spot te moeten zijn, al was het alleen maar in zijn eigen beleving. Wandelend nam hij zo enkele mogelijke scenario’s door en liep verderop een boekhandel binnen.“Ettertje Egbert!” hoorde Egbert in de winkel. Hij draaide zich om en zag zijn schooljuf van vroeger. “Juffrouw Van der Heiden, hoe maakt u het?” vroeg hij. “Het is mevrouw Kersten tegenwoordig,” zei de oude schooljuf. “Al lang trouwens, al heel lang. Er is veel veranderd. Maar jou herken ik nog, Egbert. Ben je inmiddels klaar met uitspreken wat jou is aangedaan?” Egbert keek zwijgend naar de grond voor jufs voeten. “De vertedering heeft zeker plaats moeten maken voor ongeduld,” zei mevrouw Kersten. “Zo werkt ouder worden. En soms verander je dan. Maar welkom in mijn boekwinkel, Egbert. Zoek je iets speciaals?” Egbert gaf een korte omschrijving van het boek dat hij zocht: de originele tekst van A Christmas Carol.“Nee, sorry,” zei mevrouw Kersten al snel. “Ik kan je niet helpen met je kieskeurigheid, Egbert. Je zult iets anders moeten verzinnen om jezelf slimmer te laten overkomen dan je bent. Of een andere boekhandel. Hoe is het trouwens met je zus? Je had toch zo’n leuke zus?” “Die is al een tijdje dood,” zei Egbert. “Dat wist ik niet. Dat spijt me,” zei mevrouw Kersten. “Geeft niet hoor,” zei Egbert. “Ik heb me nog wel een paar jaar druk kunnen maken over het feit dat de mensen wellicht zouden denken dat ik het fijn vond dat ik de erfenis van mijn ouders niet meer hoefde te delen, maar daar ben ik inmiddels overheen. Dus het is niet erg meer. Maar ik moet verder. Ik heb nog een hele avond. Tot ziens, mevrouw Kersten.” Egbert liep naar de deur, ging de buitenlucht in en liet de schooljuf sprakeloos achter.
Egbert had een hekel aan vroeger en hoe mensen om hem heen met tijd omgingen was een gruwel voor hem. De verschillende percepties, uitdrukkingen en verwijzingen van tijd vond hij vreselijk. Als hij iemand ‘de tijd stond even stil’ hoorde zeggen, kromp hij ineen van ellende. Ondanks zijn aversie moest Egbert toch toegeven dat de tijd vandaag niet opschoot. Bij de volgende boekwinkel aangekomen leek het op zijn horloge in ieder geval even laat als bij de vorige. Achter de glazen voordeur van het boekhandeltje hing een gordijn tegen de kou van buiten. Egbert schoof het opzij en ging naar binnen. De mufheid die hem ineens omringde maakte Egbert weer duidelijk wat hij eigenlijk kwam doen.