Er heeft ooit in Eindhoven een straat bestaan die bekend was als De Gribus, maar officieel Begijnenhof heette. Het was een doodlopende achterafstraat en op stadsplattegronden uit de jaren voor de Tweede Wereldoorlog is deze doodlopende straat niet te vinden, noch afgebeeld. Had dat te maken met die naam? We weten het niet.
Het woord gribus kent een aantal betekenissen: bouwvallige woning, armoedige buurt, achterbuurt, straat met dames van lichte zeden. De eerste betekenis ging zeker niet op. De woningen rechts op de foto waren in 1897 gebouwd en aan de linkerkant in 1883. Het waren zogeheten werkmanswoningen en een aantal heeft het uitgehouden tot 1968. Dus daaraan kan de naam niet ontleend zijn.
Overigens waren de woningen links in oppervlakte groter dan rechts, daarom werd links Grote Gribus genoemd en rechts Kleine Gribus. Een echt armoedig buurtje was het niet, de bewoners hadden werk, maar ze hadden het niet breed. Laten we het ontstaan van die bijnaam houden op achterbuurt, in de betekenis van een weggestopte steeg of straat, een buurt in een buurt, maar dan weggedrukt en min of meer achteraf, hetgeen ook de oude stadsplattegronden niet willen laten zien.
Dat het doodliep op de Wal had daar zeker mee te maken en dat het lang niet bestraat was, op de stoepen na (zie EiB foto 2109), droeg daaraan bij.
De laatste betekenis, waarin de raamwerksters aan bod komen, kwam voor in de oorlog, maar dit was een neveneffect. Dit soort donkere achterafstraatjes, met maar één uitgang leenden zich uitstekend om je zedeloos te gedragen. Tijdens de bezetting hing er dan ook een bord dat het voor ‘Wehrmachtsangehörige’ verboden terrein was.