In deze tijden worden mensen meer geconfronteerd met hun sterfelijkheid. En dus ook met vragen die daarmee samenhangen. Zo vroeg ik me ineens af, waar ik eigenlijk begraven wil worden als ik kom te overlijden. In Turkije, waar mijn roots liggen en waar ik een begraafplaats voor de eeuwigheid kan krijgen? Maar: daar zouden weinig mensen me op komen zoeken. Het is nou eenmaal niet om de hoek. Dat zou hier toch anders zijn.
Dan toch maar in Eindhoven? Waar ik geboren en getogen ben en waar veel meer mensen zijn die ik lief heb? Maar ook: waar ik me soms nog steeds niet helemaal genegen voel. Bovendien zijn er in Eindhoven geen islamitische begraafplaatsen voor de eeuwigheid. Moeilijk.
Zeker voor de ‘eerste generatie’ werd deze vraag in coronatijd ineens weer heel actueel. Hun huis staat hier, maar hun thuis is daar. Voor de senioren die op hun ziekbed of sterfbed lagen was het feit dat de grenzen dicht waren een nachtmerrie. Ze konden niet naar hun thuis.
De reden dat ik dit deel, is omdat de dood onderdeel is van ieders identiteit. Ook de mijne. Op verschillende momenten stond deze week mijn identiteit onder druk. Een boze stadsgenoot deed via een chat de mededeling dat deze stad en dit land van haar was. Ik moest iets vinden van het nieuwe provinciebestuur, waar een partij bij zit die niet vies is van discriminatie. En ik kreeg een mail van een mevrouw die zich een minderheid voelt in haar eigen wijk, omdat ze tussen de Turkse mensen woont.
De magie van samenhorigheid door corona leek een beetje te verdampen. Tegenstellingen staken de kop weer op. Daarom was ik blij dat in de zelfde week zo veel mensen opstonden voor inclusiviteit en verbondenheid in Eindhoven, Amsterdam, Utrecht en vele andere steden. Omdat al die mensen leken te beseffen dat het uiteindelijk niet de belangrijkste vraag hoe je begraven wil worden. Maar juist hoe we willen leven, voordat het zo ver is.