Ik heb een tonprater gekend die zijn allerbeste grap had bewaard voor het moment dat ie op zijn sterfbed lag. De seniortonprater in kwestie was al een paar jaar weduwnaar, maar had sinds een tijdje een nieuwe vriendin. Die nam hij altijd mee langs de tonpraatvelden en hij stelde haar vol trots voor aan zijn collega-tonpraters. ‘Dit is mèn najje durs. Ut piept en ut kraokt, dus ik mot ze heul tied andouwe!’ En dan volgt hier de vertaling voor de niet-Brabo’s: ‘Dit is mijn nieuwe vriendin. Het piept en het kraakt dus ik moet ze telkens aanduwen!’ En altijd met de gekscherende toevoeging: ‘Ze hegget op mèn erfenis gemunt!’ Gevolgd door een bulderlach met een vette knipoog.
Op een dag werd hij ziek, daarna heel erg ziek en tenslotte ongeneeslijk ziek. De oude tonprater liet zich echter niet zomaar uit het veld slaan. Hij bleef optreden en de lach waarmee het publiek hem besprenkelde, had een betere uitwerking dan welke chemotherapie ook. Het was voor een geweldige afleiding, Eenmaal in de ton kon hij zijn naderende einde even loslaten. En aan de zijlijn stond zijn kersverse vriendin mee te genieten.
Totdat het op een gegeven moment niet meer ging. In een hospice begon hij aan zijn laatste levensfase. Met knikkende knieën stond ik aan zijn bed om afscheid te nemen. Zijn vriendin, die niet van zijn sterfbed week, hield zijn hand vast. De tonprater had nog een laatste wens: ‘Endie, zodde gèi mèn publiek nog inne keer oan ut lache wille moake?’ Ik vroeg: ‘Welk publiek?’. Hij moest lachen en zei: ‘Er kumt hopelijk nog wa volk op mèn uitvoart’. ‘Afgesproken!’, zei ik en huilend omhelsde ik hem. Ik liep naar de deur, draaide nog een keer om en zwaaide voor de laatste keer. Zijn schatje liet me uit en zei bij de uitgang: ‘Wat lief dat je dat nog voor hem wilt doen.’
Het werd één van mijn zwaarste opdrachten ooit. Hoe breng je een ode aan een grappenmaker die er niet meer is en hoe breng je nabestaanden aan het lachen in een ruimte waar doorgaans alleen maar wordt gehuild. Toch slaagde ik er wonderwel in en werd nog getrakteerd op een applaus ook. Ik vertelde, staande naast zijn kist, dat ik de creatie die hij nu speelde, zijn slechtste tot nu toe vond. Dat ie maar weinig tekst had en misschien wat meer met zijn mimiek moest doen. Ik besloot met: ‘Als je nu nog had geleefd had je je waarschijnlijk toch dood gelachen, dus maakt niet uit.’
Na afloop kreeg dit alles nog een verrassende wending. Tijdens de koffietafel vroeg ik me af waar de vriendin van de tonprater was. Die had ik namelijk nog niet gezien. Maar ze was ook niet uitgenodigd, zo vertelde een van de nabestaanden. De bewuste tonprater had het een uur voor zijn overlijden uitgemaakt met haar. Ik moest lachen en moest denken aan de momenten dat ie zijn nieuwe vriendin introduceerde. En dan daarna die vette knipoog.