EINDHOVEN - “Mijn vader is hier 91 geworden en mijn grootvader 85. Dan zal het voor mij ook wel gezond genoeg zijn om hier te wonen”, zo vertelt een bewoner van een woning die op de nominatie staat om gesloopt te worden in het najaar van 1967. Op dat moment telt de stad Eindhoven ongeveer vijfhonderd woningen die van zo’n slechte kwaliteit zijn dat er nog maar een oplossing resteert namelijk de sloophamer. Frans van Vliet, op dat moment de wethouder met wonen in de portefeuille, vindt dit geen groot getal gezien de omvang van de stad: “In veel andere steden is de verhouding tussen goede en slechte woningen slechter, in de buurlanden is het veel erger.”

De krotten staan verspreid door de stad. Straten die eruit springen wat het aantal krotten betreft zijn de Hoog- en Laagstraat, Tongelresestraat, Draaiboomstraat, Lijmbeekstraat, Willemstraat en de Bergen.

Dat de Eindhovenaren soms zelfs smeken om toch zo’n krot te mogen betrekken komt voort uit de woningnood. Door de verwoesting van de stad tijdens de Tweede Wereldoorlog en de onstuimige bevolkingsgroei daarna is er een chronisch tekort aan woningen ontstaan ondanks dat er driftig nieuwbouw wordt gepleegd. Dat gebeurt met name boven de spoorlijn, in Woensel. Niet iedereen lonkte naar deze nieuwe woningen. Veel bewoners bleken gehecht aan de bouwval die ze vaak op inventieve wijze en met weinig middelen hadden opgekalefaterd om het leefbaar te maken. Het financiële aspect speelde ook mee. De nieuwe woningen waren voor veel mensen te duur. Aldus de wethouder was de oplossing slechts een kwestie van tijd, namelijk wachten op een afkoelende huizenmarkt.