EINDHOVEN - Deze maand, precies een halve eeuw geleden, in oktober 1966 dus, wachtte de Eindhovense gemeentepolitie een belangrijke gebeurtenis.
Een jaar daarvoor had de gemeenteraad na veel wikken en wegen besloten om het korps uit te breiden met een nieuwe brigade. Een nieuwe brigade betekent uiteraard nieuw personeel. Beoogd hoofd was brigadier Kelderhuis. Hij zou vier kersverse dienders gaan begeleiden en dat aantal zou in de volgende jaren uitgroeien tot elf. Alle elf behept met de kenmerken moedig, eerlijk, werkwillig, de conditie van een tienkamper en van het Gelderse type.
Pardon? Jazeker, het personeelsbestand van de Eindhovense gemeentepolitie werd namelijk uitgebreid met vier edele viervoeters, Gelderse paarden om precies te zijn. Ze wisselden na goedkeuring door een veearts voor tienduizend gulden van eigenaar. Onderdak kregen ze voorlopig in de Eindhovense manege. Later kregen ze een nieuw onderkomen aan de Roostenlaan.
Al lange tijd was in de gemeenteraad geijverd voor de oprichting van de bereden brigade. Het voordeel ervan werd groot geacht. Het was makkelijk patrouilleren in het buitengebied. Een beetje paard, zeker een Gelderlander, draait zijn hoeven niet om voor een slootje of hekje en in drukke situaties heeft de hoog gezeten agent een beter overzicht. Maar vooral het psychologisch effect werd van onschatbare waarde geacht: ‘Het grote publiek staat onwennig tegenover het paard dat door de motorisering uit het openbare leven is verdwenen. Daardoor boezemt het paard nog meer ontzag in, het is een vredelievend niet te onderschatten hulpmiddel’.
Nou ja, hulpmiddel?