Vol belangstelling volgen we diverse actualiteit en laten we onze oren hangen naar deskundigen, die hebben er immers voor doorgeleerd, over hoe het gaat met Nederland en de Nederlanders. Het inflatiepeil, de rentestand, het begrotingstekort, het saldo op de handelsbalans, het mogelijk desastreus geachte vertrek van een multinational uit Nederland, de braindrain enzovoorts. En dan zijn er nog de talloze nieuwsduiders, zelfbenoemde experts, analisten en columnisten die ook nog van alles vinden. Maar heeft iemand ooit een vuilnisophaler bevraagd?
De mannen – ja, mannen – die dag in dag uit in de weer zijn met het ophalen en verwerken van alles wat ons niet meer dient. Afval en hoe we er mee omgaan zegt heel veel over ons en over het tijdsgewricht waarin we verkeren. En de vuilnisophaler ziet het elke dag. Vroeger bestond afval niet of nauwelijks. Na de Tweede Wereldoorlog, nam de welvaart snel toe. Het voorheen zo zuinige Nederland verandert dan in een consumptiemaatschappij. Schoenen en kleding worden niet meer eindeloos versteld en tot op de draad afgedragen.
Door de komst van de koelkast en diepvries slaan we meer etenswaar in dan we kunnen verorberen. En sinds alle verpakkingen zijn voorzien van een houdbaarheidsdatum verdwijnen plakjes boterhamworst en spruitjes onnodig in de afvalbak. Het defecte koffiezetapparaat gaat niet naar de handige buurman of oom ter reparatie, maar wordt vervangen door een nieuwe. Deze mannen van de dienst Gemeentereiniging, gekiekt begin jaren zeventig tijdens hun lunchpauze door Noud Swinkels, zouden ons eindeloos en in vele kleuren en geuren verhalen kunnen vertellen over ons afval. Hopelijk gebeurt dat nog eens.