We waren allebei een buitenbeentje in het dorp waarin we woonden. Zij nog eens extra, want haar ouders kwamen niet alleen uit een andere provincie, maar ze waren ook nog eens ongelovig.

En dat betekende in het rooms-katholieke dorp, onder de rook van Eindhoven, toch wel wat. Ik had met haar gemeen dat ook mijn ouders niet uit het dorp kwamen. Naar de kerk gingen we wel. Jarenlang was ze mijn jeugdvriendinnetje. Ik schat toch wel acht jaar. Onze vriendschap begon gedurende de laatste drie jaar van de lagere school. Net als zij ging ik toen niet in het dorp waar ik woonde naar school, maar in Eindhoven. In de winterperiode treinde ik naar school, in het voorjaar en in de zomer pakte ik de fiets. Zij ging het hele jaar door met de trein, De Nutsschool waar zij op zat, lag vlakbij de nonnenschool waar ik naartoe moest. Al snel liepen we samen naar school.

Ook onze huizen in het dorp lagen niet ver van elkaar verwijderd. Het klikte tussen ons en we werden innige vriendinnen. De vriendschap hield stand totdat we ongeveer zeventien jaar waren. Toen verloren we elkaar uit het oog, beleefden onze liefdes en gingen ieder z’n eigen pad. Af en toe hoorde ik nog wel eens wat over haar. Ze woonde nog steeds in hetzelfde dorp en een keer zocht ik haar op omdat ik door toeval weer bij haar in de buurt kwam wonen. Een innige vriendschap werd het niet meer, waarschijnlijk omdat onze levens teveel uit elkaar gegroeid waren. Na enkele jaren vertrok ik weer uit het dorp. Ik leefde mijn leven en zij ook. Totdat ik haar overlijdensbericht in de krant zag staan.

Het meisje van toen herkende ik op de foto en ja, het deed me wat. Heel veel zelfs, ook al had ik haar tientallen jaren niet gezien. We deelden samen onze eerste sigaret, gingen met onze brommertjes op stap, beleefden garagefuifjes, kochten plaatjes van The Stones en spraken over onze eerste verliefdheden. Ja, we gingen ieder onze eigen weg, maar niet in de wetenschap van: ze is er niet meer. Marty, rust zacht.